Rampspoed over de weg (165-180 n.C.)

De Romeinse wegen zorgden niet alleen voor voorspoed. Dankzij de grotere mobiliteit van de mensen zorgden zij ook voor een snellere verspreiding van ziektes. De pest van Antoninus die tussen 165 en 180 n.Chr. woedde is daarvan een goed voorbeeld. De ziekte wordt ook wel de plaag van Galenus genoemd omdat deze medicus de ziekte beschreef. Volgens Dio Cassius brak negen jaar later de ziekte opnieuw uit. De pandemie brak uit in Klein-Azië tijdens de Romeins-Parthische Oorlog (161-166), vermoedelijk in Smyrna tijdens de zomer van 165. De troepen, die van de oorlog terugkeerden, verspreidden de ziekte in het Romeinse Rijk. In de winter van 168 op 169 was Galenus aanwezig bij de uitbraak van de ziekte onder troepen die in Aquileia waren gestationeerd. De ziekte verspreidde zich van Perzië tot aan de Rijn. Dat de pest op dat ogenblik vooral de militairen trof, illustreert een munt uit het jaar 166 n. Chr. met een beeltenis van Minerva Medica.

Over het uitbreken en de verspreiding van deze ziekte schrijft Ammianus Marcellinus[1] het volgende:

Toen deze stad (Seleucia of Susa) werd bestormd door de generaals van Verus Caesar (zoals ik al eerder heb verteld), werd het standbeeld van Apollo Comaeus van zijn plaats gerukt en naar Rome overgebracht, waar de priesters van de goden het in de tempel van de Apollo Palatinus plaatsten. En er wordt gezegd dat, nadat hetzelfde beeld was weggevoerd en de stad in brand was gestoken, de soldaten bij het plunderen van de tempel een nauwe spleet vonden. Deze verbreedden ze in de hoop iets waardevols te vinden. Maar vanuit een soort heiligdom, afgesloten door de occulte kunsten van de Chaldeeën, barstte de kiem van die pest los. Die vervuilde na de opwekking van de virulentie van ongeneeslijke ziekten, tijdens de regering van dezelfde Verus en van Marcus Antoninus, alles met besmetting en dood, van de grenzen van Perzië helemaal tot aan de Rijn en tot Gallië.

De pest van Antoninus had grote gevolgen voor confrontaties met de Germaanse stammen die steeds weer opflakkerden. Tijdens deoorlogen tegen de Marcomannen veroorzaakte de pest soms een dramatische verslechtering van de militaire situatie aan Romeinse kant. De legioenen, die door de ziekte danig verzwakt waren, konden vaak niet standhouden wanneer de Germanen de Donau overstaken. In de winter van 168 op 169 moest een gepland offensief worden uitgesteld omdat de verliezen aan troepen door de ziekte zo hoog waren. In sommige afdelingen viel één derde van de legionairs uit. Ook aan de Rijn en in Gallië hield de ziekt thuis. Hoeveel slachtoffers er vielen is echter niet bekend.

 

[1] Ammianus Marcellinus, 23, 6, 24. Vgl. S.H.A., Verus, 8, 1-2.

Foto: Massagraf in Gloucester (UK), waarschijnlijk slachtoffers van de Antonijnse Plaag (persfoto)