De slag bij Lafelt (1747)
Het strategische belang van de voormalige Romeinse weg tussen Tongeren en Maastricht mag ook tijdens de 18de eeuw niet worden onderschat.
Het strategische belang van de voormalige Romeinse weg tussen Tongeren en Maastricht mag ook tijdens de 18de eeuw niet worden onderschat.
Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 n.C. bleef de Romeinse weg die van Keulen via Maastricht en Tongeren naar Boulogne-sur-Mer liep verder in gebruik. De middeleeuwse teksten verwijzen daar naar. Vermoedelijk tussen 1066 en 1088 schreef Jocundus (ca. 1030 – ca. 1090) een biografie over Sint-Servaas : ‘Actus Sancti Servatii’. Die 'Handelingen' bestonden uit een vita of levensbeschrijving en Miracula of wonderen. In die vita wordt de weg tussen Keulen en Tongeren koninklijk genoemd:
De betekenis van de Romeinse weg tussen Keulen, Maastricht, Tongeren, Tienen en Leuven voor de bedevaart naar Santiago de Compostella vanaf de 11de eeuw is weinig bekend. De Compostella-bedevaarders maakten doorgaans gebruik van oude Romeinse routes. Ook deze Romeinse weg werd in het netwerk van de internationale pelgrimswegen opgenomen. Hij maakte deel uit van de ‘Deutsche Niederstrasse’. De Pelgrims werden zo talrijk dat langs de wegen speciale voorzieningen werden gebouwd. Onder meer in Maastricht en in Tongeren werden tijdens de 11de en de 12de eeuw Sint-Jacobsgasthuizen gebouwd. Het oorspronkelijke gasthuis van Tongeren lag bij het eerste begijnhof in de huidige Kogelstraat, kort aan de Kruispoort en Sint-Truidersteenweg en vlakbij de voormalige heerbaan naar Tienen. Het werd gesticht als herberg, vermoedelijk ergens tussen 1050 en 1195. De Sint-Jacobskerk van Schurhoven bij Sint-Truiden wordt vanaf de 12de eeuw als parochiekerk vermeld. De Sint-Jacobskapel van Tienen dateert vermoedelijk van de 13de eeuw. De Sint-Jacobskerk van Leuven vormde een belangrijke halte op weg naar Santiago de Compostella. Vlakbij werd voor de pelgrims tijdens de 13de eeuw het Sint-Laurentiusgasthuis opgericht. Van daar konden zij verder via Brussel over de landroute reizen, of via Brugge de zeeroute nemen.
De Romeinse wegen zorgden niet alleen voor voorspoed. Dankzij de grotere mobiliteit van de mensen zorgden zij ook voor een snellere verspreiding van ziektes. De pest van Antoninus die tussen 165 en 180 n.Chr. woedde is daarvan een goed voorbeeld. De ziekte wordt ook wel de plaag van Galenus genoemd omdat deze medicus de ziekte beschreef. Volgens Dio Cassius brak negen jaar later de ziekte opnieuw uit. De pandemie brak uit in Klein-Azië tijdens de Romeins-Parthische Oorlog (161-166), vermoedelijk in Smyrna tijdens de zomer van 165. De troepen, die van de oorlog terugkeerden, verspreidden de ziekte in het Romeinse Rijk. In de winter van 168 op 169 was Galenus aanwezig bij de uitbraak van de ziekte onder troepen die in Aquileia waren gestationeerd. De ziekte verspreidde zich van Perzië tot aan de Rijn. Dat de pest op dat ogenblik vooral de militairen trof, illustreert een munt uit het jaar 166 n. Chr. met een beeltenis van Minerva Medica.
De betrokkenheid van het leger bij de aanleg van wegen blijkt uit het archeologisch onderzoek in Weerdkampen bij Valkenburg in de gemeente Katwijk (Zuid-Holland) waar een segment van circa 125 meter van de limes-weg werd terug gevonden. Deze was afgezet met verticale eikenhouten palen die diep in de aarde waren geslagen om de weg niet te laten verzakken. Zij vormden een dijk waarop de weg zelf, gedekt met grind, lag. Sommige palen waren liefst manshoog. Op twee van de palen ontdekten de archeologen een ingeslagen stempel met de afkorting COH II CR, voor COHors II C(ivium) R(omanorum), te vertalen als ‘het tweede cohort van Romeinse burgers’. Het gaat hier om de eenheid van het Romeinse leger van ongeveer vijfhonderd man, die verantwoordelijk was voor de aanleg van de weg. Wat precies hun rol was bij de aanleg is niet helemaal duidelijk. Op grond van de stempels waren zij in ieder geval de leveranciers van het hout. Het is duidelijk dat de Romeinse weg als een militair bouwproject op een systematische wijze werd aangelegd.
De weg tussen Tongeren en Keulen via Maastricht bezat een groot militair belang. Dat wordt heel specifiek geïllustreerd tijdens de Batavenrevolte van 69/70 n.C. In januari of februari van het jaar 70 kwamen de leiders van de opstand in een huis in Colonia Agrippinensis (Keulen) samen, onder meer de Bataafse leider Iulius Civilis en Iulius Classicus, de bevelvoerder van de ruiterij der Treveri. Onder de aanwezigen waren ook enkele Tungri. De opstand verliep aanvankelijk gunstig. Claudius Labeo organiseerde echter het verzet vanuit Bavay en Tongeren, de twee belangrijke steden langs de weg. Het kwam tot een treffen met de opstandelingenn bij de brug over de Maas ter hoogte van het huidige Maastricht. Civlilis kon de troepen van Claudius Labeo, waartoe Baetasii, Nervii en Tungri hoorden, met een voorstel tot een bondgenootschap in vertwijfeling brengen. Campanus en Iuvenalis, "uit de leidinggevende rangen van de Tungri", gaven de hele civitas aan Civilis over. Ongetwijfeld trok Civilis daarna via de Romeinse weg Tongeren-Keulen op naar Tongeren, zowat twintig kilometer verder, en bezette er de nederzetting. Civilis bereikte het toppunt van zijn macht. De Bataafse leider kwam door ongelukkige politieke en militaire wendingen echter spoedig onder druk te staan. Zij hadden hun eigen mogelijkheden schromelijk overschat en bleken niet opgewassen tegen de acht legioenen die Rome zou inzetten. Het 14de legioen, dat onder leiding van Fabius Priscus stond, rukte op via de grote heerban Bavay-Tongeren-Keulen en dwong de Tungri samen met de Nervii tot overgave. Tongeren werd ingenomen en wellicht platgebrand. Archeologisch onderzoek in 1961 in de westsector van de stad bracht sporen van een palissade met spitsgracht aan het licht. De gracht was gevuld met verbrand puin en het geheel was overdekt met een bouwlaag uit de Flavische tijd. Overal in de stad treffen de archeologen de sporen aan van een brandlaag die in 69 of 70 moet worden gedateerd en die op een systematische verwoesting van de nederzetting wijst. Wellicht brandde de legio XIV Tongeren na de inname op bevel van Fabius Priscus plat. Voor de Romeinen was de controle van de weg Bavay-Tongeren-Keulen strategisch van cruciaal belang.
Toen Agrippa in 39/38 v.C. gouverneur van Gallia Transalpina was, startte hij met de opmetingen van Gallia in functie van het wegennet en de uittekening van een kadaster. In de Oudheid komt dat kadaster overeen met de systematische indeling van de gebieden die de Romeinen aan het rijk toevoegden. De relatie tussen het kadaster en het Romeinse wegennet kan niet voldoende worden onderlijnd. De rechte wegen, die het landschap zo scherp markeerden, vormden een excellente as om het land in een net van geometrische percelen te verdelen en zo de landelijke ruimte te structureren. Dat is de centuriatio, de regelmatige landindeling die één van de belangrijkste grondslagen voor de Gallo-Romeinse landbouw was.
Voor Rome waren de wegen op de eerste plaats belangrijk als verkeersaders met een grote strategische en administratieve betekenis. Het archeologisch onderzoek door de jaren heen toonde aan dat de regering van keizer Augustus een essentiële impuls aan de ontwikkeling van de wegeninfrastructuur in Noord-Gallië gaf. Zij waren immers cruciaal voor de troepenverplaatsingen en de bevoorrading van het Rijnleger waar de Romeinse legioenen en hulptroepen in garnizoen lagen. Tijdens de regeringen van Tiberius en van Claudius zetten die troepenbewegingen langs de heerbaan van Tongeren in de richting van Cassel en Boulogne-sur-Mer en langs deze in de richting van Bavay wellicht verder. Tijdens de regeerperiode van beide keizers werden immers belangrijke hervormingen doorgevoerd zoals onder meer de uitbouw van de Rijn-limes en de troepenconcentratie langs deze grens. Ook de militaire campagnes van keizer Claudius in Britannia in 43 n.C. vereisten de inzet van een groot troepenpotentieel. Met dat in het achterhoofd heeft de weg Tongeren – Tienen ongetwijfeld ook een rol gespeeld tijdens het vierkeizersjaar en de daaropvolgende de Batavenrevolte. Tijdens de burgeroorlog tussen de troonpretendenten Otho en Vitellius streden het eerste en tweede cohors van de Tungri , die deel uitmaakten van het leger Germania Inferior, aan de zijde van de laatste. Fabius Valens, de opperbevelhebber van Germania Inferior, had hen naar Gallia Narbonensis gestuurd om aldaar het leger van Vitellius te vervoegen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb